Solon

kop Solon (Σόλων), grieks staatsman en dichter, geboren te Athene ca. 640 vC en aldaar gestorven na 560 vC. Zijn dichtwerk is nauw verweven met zijn politieke loopbaan. S. stamde uit een rijke koopmansfamilie en stond zo tussen de heersende adelsklasse en de verpauperde volksmassa in. Vermoedelijk was zijn eerste optreden de aansporing tot zijn medeburgers om Salamis te veroveren op het naburige Megara (fragment 2D). Hij koos hiervoor de vorm van de elegie, die hij evenals de door hem ook gebruikte iambische en trochaeïsche versvormen van de Ioniërs had geleerd.

In 594-593 werd S. tot archont gekozen met de opdracht hervormingen in te voeren die een eind moesten maken aan sociale wantoestanden en politieke tweestrijd. Zo kreeg hij de gelegenheid de εὐνομία (geordend bestel) te realiseren die hij in een lang gedicht (fragment 3D) als ideaal gesteld had tegenover de hebzucht en tweedracht waaraan de stad te gronde dreigde te gaan. De maatregelen die S. als διαλλακτής ('verzoener, scheidsrechter') trof behelsden:

1. schulddelging (σεισάχθεια) en afschaffing van de schuldslavernij: alle schuldbeltentenissen waarbij grond of een persoon als onderpand overeengekomen was, werden nietig verklaard en voor de toekomst werd het geven van personen als onderpand verboden;

2. hervorming van het munt- en gewichtstelsel, waarbij Athene van de zwaardere muntstandaard van Aegina overging op de lichtere van Chalcis op Euboea: het gewicht van de zilveren stater daalde van ca. 12,5 tot ca. 8,7 gram;

3. hervorming van de burgerrechten, waarbij een al eerder bestaande indeling in census-klassen tot basis van de politieke rechten werd gemaakt (τιμοκρατία):

- tot de eerste klasse, die der πεντακοσιομέδιμνοι ('vijfhonderdschepelaars'), behoorden degenen die jaarlijks een inkomen van minstens 500 schepels graan (of het equivalent daarvan) hadden; alleen ieden van deze klasse konden tot lid van het hoge college der archonten worden gekozen;

- de leden van de tweede klasse, de (ἱππεῖς = 'ridders'), hadden een jaarlijks inkomen van minstens 300 schepels, die van de derde klasse, de ζεῦγιται ('bezitters van een ζεῦγος, d.w.z. van een koppel ossen), van minstens 200; uit deze beide klassen en uit de hoogste werden door loting de leden van de door S. ingestelde Raad (βουλή) van 400, 100 uit elk der vier phylen, aangewezen;

- wie een inkomen van minder dan 200 schepels had behoorde tot de klasse der θῆτες ('dagloners'); dezen hadden als stemgerechtigde leden toegang tot de volksvergadering (ἐκκλησία) en de door S. ingestelde volksrechtbank (heliaia).

Degenen die tot de drie hoogste klassen behoorden dienden in het leger als ruiters of zwaargewapenden, de θῆτες uitsluitend als lichtgewapenden of matrozen. Na deze maatregelen verdedigde S. zijn beleid door erop te wijzen dat hij zowel de oude machthebbers als de volksklasse, die blijkbaar beide ontevreden waren, het hun toekomende had gegeven (fragment 5D); in fragment 23D laat hij een criticus aan het woord, die S. onverstandig noemt omdat hij zich niet als alleenheerser heeft opgeworpen: hij rechtvaardigt zich met het argument dat hij nu zijn reputatie intact heeft gelaten en zo eerder boven de anderen zal uitstijgen. In de fiere iamben van fragment 24D noemt hij met trots zlln maatregelen en antwoordt de ontevreden partijen: 'daarom heb ik naar alle kanten weerbaarheid getoond, zoals een wolf zich wendt die door veel honden ingesloten is'.

Na zijn hervormingen ging S. op reis, naar het verhaal wil, om niet gedwongen te kunnen worden zijn maatregelen ongedaan te maken; hij bezocht o.a. Egypte en Klein-Azië. Na zijn terugkeer dreigden de voortdurende twisten een alleenheerschappij onvermijdelijk te maken; S. waarschuwt dan dat geen terugweg meer mogelijk is (fragmenten 9D en 10D) en als in 561-560 inderdaad Pisistratus tiran wordt, verklaart S. dat het volk dit aan zichzelf te wijten heeft (8D). Kort daarna moet S., die door Pisistratus met eerbied werd behandeld, gestorven zijn.

Solons levenshouding toonde zich het duidelijkst in zijn daden, waarop zijn gedichten commentaren zijn; in een meer beschouwelijke, vermoedelijk complete elegie (1D) wenst hij zich voorspoed en goede naam, ap eerlijke wijze verworven, en toont hij zich bewust van de wisselvalligheid van het menselijk bestaan, die hij toeschrijft aan het menselijk onvermogen tevreden te zijn met het goddelijk bestel en matiging te betrachten. Aanvaarding van het leven zoals het is, toont S. ook in zijn beschrijving van de loop van het mensenleven (19D) en zijn aanvaarding van de ouderdom (fragment 22D, in polemiek met Mimnermus).

Als dichter toont S., de eerste dichter uit Attica, slechts een enkele maal (in de felheid van 24D, in de dialoogvorm van 23D) een eigen gezicht; het is misschien geen toeval dat het in beide gevallen geen elegieën betreft. Meestal is zijn poëzie traditioneel van vorm en de inhoud vooral belangwekkend in het historisch verband.

Door velen wordt een te Herculaneum gevonden, thans in het Museo Nazionale van Napels bewaarde bronzen kop als een portret van S. beschouwd (romeinse copie uit de 1e eeuw nC van een grieks origineel uit ca. 300 vC); het fraaie kunstwerk toont het ideaal van wijsheid en vastberadenheid dat de Grieken toeschreven aan de Zeven Wijzen, tot wie zij ook S. rekenden.


Lit. Plutarchus' biografie van S. Aristoteles, Athenaioon politeia 1-14. Uitgaven: E. Diehl, Anthologia Lyrica Graeca 1,1 (Leipzig 1949 = 1954) 20-47. E. Ruschenbusch, Solonos nomoi. Die Fragmente des Solonischen Gesetzwerkes mit einer Text- und Uberlieferungsgeschichte (Historia, Einzelschriften 9, Wiesbaden 1966). A. Martina, S. Testimonia veterum (Rome 1968). M. L. West, Iambi et elegi Graeci ante Alexandrum cantati 2 (Oxford 1972) 119-145 W. Aly (PRE 3A, 946-978). - I. M. Linforth, S. the Athenian (Berkeley 1919), K. Freeman, The Work and Life of S. (Cardiff/London 1926). W. J. Woodhouse, S. the Liberator (Oxford 1938). A. Masaracchia, Solone (Florence 1958), G. Ferrara, La politica di Solone (Napels 1964). [Kegel/Nuchelmans]


Lijst van Namen