Saturninus, cognomen in gebruik bij verschillende
romeinse gentes. De voornaamste Saturninus is
Lucius Appuleius Saturninus, volkstribuun
in 103 en
101 vC. Hij wordt afgeschilderd als een vurig redenaar
en een revolutionair democraat. Dat de senaat
zijn taak als quaestor Ostiensis
in 104 overdroeg aan
Marcus Aemilius Scaurus
verbitterde hem zeer. Saturninus
streefde ernaar de sociale politiek van de Gracchen
voort te zetten. Een van zijn wetten (103) wees
land in Africa toe aan de veteranen van zijn medestander
Marius; zijn lex de maiestate stelde een
nieuwe quaestio perpetua
in; een lex frumentaria, die
de graanprijs verlaagde, staat eveneens op zijn
naam. In 102 trachtte de censor Metellus
Numidicus Saturninus en zijn partijgenoot Glaucia uit de
senaat te weren. Van weerstand tegen hem getuigt
ook een aanklacht (101) wegens krenking van een
gezantschap van Mithridates. Tijdens zijn tweede
volkstribunaat ijverde Saturninus voor de verkiezing van
Marius tot
consul voor 100. Zijn voorstellen tot het
stichten van kolonies in Sicilië, Achaia en Macedonië
en het vestigen van veteranen in Gallia Cisalpina
stuitten op hevig verzet. Desondanks drukte hij
zijn wetten door en wist zich bovendien tot volkstribuun
voor 99 te doen kiezen. Ook de consulsverkiezingen
voor dat jaar gingen met onlusten gepaard,
waarbij Glaucia's mededinger Memmius werd
vermoord. De equites,
op wie Saturninus en Glaucia gesteund
hadden, lieten hen in de steek, en toen de
senaat het senatus consultum ultimum
uitvaardigde,
kwam het tot gevechten rond het Capitool, waarbij
Marius zijn vroegere bondgenoot aanviel. Deze gaf
zich over nadat hem een gerechtelijk onderzoek was
toegezegd, maar werd desondanks door een groep
equites omgebracht, waarna zijn vermogen werd
geconfiskeerd en zijn wetten werden ingetrokken.
Lit. E. Klebs (PRE 2A, 261-269). - F. von der Muehll, De
L. Appuleio Saturnino tribuno plebis (diss. Basel 1906). F.
W. Robinson, Marius, Saturninus und Glaucia (Jenaer Historische
Arbeiten 3, 1912). W. Schur, Das Zeitalter des Marius und
Sulla (Klio, Beiheft 46, Leipzig 1942) 42, 84vv.