Gaius

Gaius, een van de beroemdste romeinse juristen. Van zijn leven is weinig meer bekend dan dat hij tussen ca. 140 en ca. 180 nC, vermoedelijk in Rome, werkzaam was als docent en auteur; dat hij door zijn tijdgenoten en de juristen van de 3e eeuw niet genoemd of geciteerd wordt, kan erop wijzen dat hij bij hen weinig aanzien genoot. Voor de romeinse juristen van de 5e en 6e eeuw nC gold hij evenwel als een autoriteit van de eerste rang. Vooral keizer Justinianus schijnt G. hoog gewaardeerd te hebben; hij noemt hem herhaaldelijk Gaius noster en op last van de keizer diende Gaius' hoofdwerk, de Institutiones, als grondslag voor de afdeling Institutiones van het Corpus Iuris Civilis.

Het enige bewaard gebleven geschrift van G., tevens het enige dat uit de klassieke periode van het romeinse recht tot ons gekomen is, zijn de Institutionum Commentarii IV, een beknopte inleiding tot het recht voor beginnelingen. Het eerste boek bevat het personenrecht, het tweede en derde het zakenrecht, het vierde het procesrecht. De bijna volledige tekst werd in 1816 door B. Niebuhr ontdekt in een palimpsest uit de 5e eeuw in de Kapittelbibliotheek van Verona; voordien waren slechts citaten bekend uit de Digesta en een epitome in een aanhangsel van de Lex Romana Visigothorum (506); in 1898 ontdekte Chatelain te Autun in een codex uit de 5e eeuw een parafrase, in 1927 en 1933 kwamen papyrus-fragmenten aan het licht.

De invloed van Gaius' leerboek kan moeilijk overschat worden: het was in het hele laat-romeinse rijk in gebruik, beïnvloedde, zoals gezegd, diepgaand het rechtssysteem van het Corpus Iuris, en hierdoor het gehele westeuropese juridische denken. Zijn betekenis is vooral hierin gelegen dat het de casuïstische beschouwingswijze vervangt door een gesloten systeem van juridische grondbegrippen.

Slechts fragmenten, vooral in de Digesta, bezitten we van de overige werken van G.; hiertoe behoorden o.a. commentaren op de Wet der Twaalf Tafelen, op een edictum provinciale, op het recht der fideicommissa, op dat der manumissiones en op het verbintenissenrecht.


Lit. Beste moderne uitgaven: F. Kniep, Gaii Institutionum Commentarii (Jena 1911-1917). P. Krüger/W. Studemund, Gaii Institutionum Commentarii quattuor (Collectio librorum iuris anteiustiniani 17, Berlin 1923). E. Seckel/B. Kübler, Gaü Institutionum Commentarii (Leipzig 1939). M. David/ H. Nelson, Gaii Institutionum Commentarii IV, mit philologischem Kommentar (Leiden 1954vv; drie afleveringen verschenen).

- Met engelse vertaling en commentaar: F. de Zulueta, The Institutes of G. 1-2 (Oxford 1946-1953). Met franse vertaling: J. Reinach, G., Institutes (Paris 1950). Met nederlandse vertaling: A. Oltmans, De Instituten van G. (Haarlem 1958, ²1964). Duitse vertaling: J. Lammeyer, G., Institutionen (Paderborn 1929). - B. Kübler (PRE7, 489-508). - F. Kniep, Der Rechtsgelehrte G. und die Ediktskommentare (Jena 1910). A. Honoré, G. A Biography (Oxford 1962). H. Wagner, Studien zur allgemeinen Rechtslehre des G. (Zutphen 1978). H. Nelson/M. David, Überlieferung, Aufbau und Stil von Gai Institutiones (Leiden 1981). [Nuchelmans]



Lijst van Auteurs