Wadd, naam van een in Zuid-Arabië vereerde
maangod; de naam betekent 'liefde; vriendschap'.
Met name de Mineeën vereerden hem en beschouwden
hem als hun staatsgodheid. De slang was
hem toegewijd als heilig dier. Vanuit Ma'in verbreidde
zijn cultus zich ook naar elders. In Dedan,
een mineese kolonie in Noord-Aarabië, was een
tempel van W. Ook bij de Sabeeën, waar de Mineeën
op verschillende plaatsen handelskolonies
hadden, in Ausan en bij de Lihyan en de Thamud
was zijn cultus verbreid, terwijl in Qataban tweemaal
van een tempel van W. sprake is. Vooral reukoffers
werden hem gebracht. De uitdrukking
'Wadd is vader' diende als magische formule op
voorwerpen en gebouwen. In centraal Arabië werd
W. gezien als een van de vijf goden die de tijdgenoten
van Noach aanbaden, zoals blijkt uit de kitab
al-asnam van Ibn al-Kalbi en uit de Qur'an (71, 23).
Lit. R. Klinke-Rosenberger, Das Götzenbuch kitab al-asnäm des
Ibn al-Kalbi (Leipzig 1941) 43, 59. M. Höfner (H. Hausig ed., Götter
und Mythen im vorderen Orient, Stuttgart 1965, 476v, 549v). M.
Höfner, Die vorislamischen Religionen Arabiens (in H. Gese/M.
Höfner/K. Rudolph, Die Religionen Altsyriens, Altarabiens und der
Mandäer, Stuttgart 1970) 289v, 331. [Attema]