Assur (akkadisch aššur en varianten) is de naam van de voornaamste godheid, die in Assyrië
vereerd werd. Naar hem zijn zowel het land als de
eerste residentie genoemd. Hij wordt reeds vermeld
op de cappadocische tabletten (3e dynastie van
Ur)
en werd vereerd tot in de tijd der
Parthen, echter
nooit in Babylonië. De arameese inscripties van
Hatra geven de jongste vermelding van zijn naam.
Het voornaamste heiligdom van A. was e-šarra (huis
van het heelal) in de stad Assur met het allerheiligste
e-chursagkurkurra (het grote berghuis der landen).
Over het wezen van deze godheid geeft de naam
met zijn onbekende etymologie geen uitsluitsel. De
Assyriërs noemden hem ook Enlil, met wie hij een
aantal epitheta gemeenschappelijk heeft. De Sargoniden
hebben hem gelijkgesteld met Marduk en
hem theologisch een rang gegeven die hem boven
alle andere goden moest verheffen. De Assyriërs
hebben steeds A. vereerd als de nationale god, die
het leger aanvoerde en aan de koning leven, scepter
en kroon verleende. Zijn gemalin heette
Ninlil of
Assuritu, als zijn zoon gold
Ninurta, als zijn dochter
Sjerua. Zijn symbool was de gevleugelde zonneschijf
(ANEP nr. 536). In de maand Ululu werd een
feest te zijner eer gevierd. Talrijke hymnen en gebeden,
die tot hem gericht werden zijn bewaard gebleven.
Lit. E. Ebeling (RLA 1, 196-198). K. Tallqvist, Der assyrische
Gott (Helsinki 1932). A. Falkenstein/W. von Soden, Sumerische
und Akkadische Hymnen und Gebete (Zürich 1953)
254-256 (hier wordt A. met de naam Ansjar aangesproken).