Theodorus (Θεόδωρος), veel voorkomende griekse eigennaam. Vermelding verdienen de volgenden:
(1) Theodorus van Samos, architect, beeldhouwer, schilder en gemmensnijder uit de 6e eeuw vC. Volgens Herodotus (3, 41; 1, 51) vervaardigde hij de befaamde ring van Polycrates en het 1800 liter bevattende zilveren mengvat dat Croesus aan Delphi schonk.
Volgens Plinius maior
(Naturalis historia 7, 198) was
hij de uitvinder van de winkelhaak, de waterpas, de
draaibank en de sleutel. Voorts vond hij een nieuwe
methode om brons te gieten. Aan T. en zijn vader
Telecles werd het cultusbeeld van Apollo voor diens
tempel op Samos toegeschreven. Als architect ontwierp
hij samen met Rhoecus de grote dipteros-tempel
van Hera op het eiland, over welk bouwwerk hij
ook een boek geschreven zou hebben. Hij adviseerde
bij de bouw van de dipteros-tempel van Artemis
in Ephese. Plinius neemt hem tenslotte op in een
lijst van beroemde schilders.
Lit. G. Lippold (PRE 5A, 1917-1920). P. Moreno (EAA 7, 811v).
(2) Theodorus van Cyrene,
wiskundige uit de 5e eeuw vC,
leerling van Protagoras, leraar van
Plato en Theaetetus;
hij is een van de gesprekspartners in Plato's
dialoog Theaetetus. De verdiensten van T. lagen,
voor zover we weten, vooral op het gebied van de
irrationele getallen. Nadat de
Pythagoreeërs reeds
de irrationaliteit van 2 bewezen hadden, zou T.
hetzelfde aangetoond hebben - op welke wijze, is
niet overgeleverd - voor elk afzonderlijk etal van
de reeks 3,
5,
6,
7,
8,
10,
11,
12,
13,
14,
15 en
17.
Lit. K. von Fritz (PRE 5A, 1811-1825). - T. L. Heath, A History
of Greek Mathematics 1 (Oxford 1921) 203-217.
(3) Theodorus van Byzantium,
redenaar die op het eind van
de 5e eeuw vC in Athene
werkzaam was, tijdgenoot
en succesvolle concurrent van
Lysias. Van zijn
redevoeringen is niets bewaard gebleven, maar uit
enkele testimonia blijkt dat T. een aantal verfijningen
in de dispositie van de procesrede aanbracht en
bijzondere aandacht aan de zinsbouw schonk. Over
de vraag of hij ook een leerboek der welsprekendheid
heeft samengesteld, lopen de meningen uiteen.
Lit. F. Solmsen (PRE 5A, 1839-1847). GGL 1, 3, 192-194. - F.
Blass, Die attische Beredsamkeit F (Leipzig 1887 = Hildesheim
1962) 259-262.
(4) Theodorus van Cyrene
(ca. 340-250), wijsgeer van de
cyrenaeïsche school,
bijgenaamd ὁ ἄθεος ('de goddeloze').
Nadat T. om politieke redenen Cyrene ca.
320 vC had moeten verlaten, verbleef hij tot 307 in
Athene. Daarna trad hij in dienst van koning Ptolemaeus
I van Egypte. Op hoge leeftijd keerde hij
naar zijn vaderstad terug. In een verloren gegaan
geschrift Περὶ θεῶν verzette hij zich tegen het traditionele
godsgeloof, zonder echter het bestaan van
een goddelijk wezen te loochenen; later gold hij met
Diagoras van
Melus
als de meest radicale van de
godloochenaars onder de Grieken (cf.
Cicero, De
natura deorum 1, 2). Met betrekking tot het
hedonisme
van de Cyrenaici beklemtoonde hij meer
dan zijn voorgangers het belang van inzicht en kennis
tot het bereiken van het geluk.
Lit. Fragmenten in G. Giannantoni, I Cirenaici (Florence 1958) en
E. Mannebach, Aristip i et Cyrenaicorum Fragmenta (Leiden/Köln
1961). - K. von Fritz (PRE 5A, 1825-1831).
(5) Theodorus van Gadara,
retor uit de tweede helft van de
1e eeuw vC. Hij was werkzaam op het eiland
Rhodus,
waar o.m. de latere keizer
Tiberius onder zijn
gehoor was. Naast redevoeringen en werken over
geschiedenis, aardrijkskunde, filosofie en grammatica
schreef hij retorische tractaten en een, ook in het
latijn vertaalde, τέχνη ῥητορική. Elementen uit zijn
leer zijn te vinden in
Quintilianus' Institutio en in
de z.g. Anonymus Seguerianus; tegenover de
strenge retorische regelsyan zijn rivaal
Apollodorus
van Pergamum stelde T. een vrijere opvatting
over de compositie van redevoeringen. Zijn
aanhangers werden Theodorei, die van Apollodorus
Apollodorei genoemd.
Lit. W.Stegemann (PRE 5A, 1847-1859).-M. Schanz, Die Apollodoreer
und die Theodoreer (Hermes 25, 1890, 36-54). G. Grube, T.
of Gadara (Anierican Journal of Philology 80, 1959, 337-365). G.
Ballaira, La dottrina delle figure retoriche in Apollodoro di Pergamo
(Quaderni Urbinati di Cultura Classica 5, 1968, 37-91).
[Nuchelmans]