Scolium

Scolium of scolion (σκολίον), in Attica soortnaam voor bepaalde liederen en liedjes die bij een symposium door de afzonderlijke deelnemers beurtelingsrmaar soms ook wel in koor, ten beste plachten te worden gegeven. Daarbij kon men, hetzij zingend hetzij voordragend, al dan niet met instrumentale begeleiding, ofwel uit een bestaand repertoire putten ofwel zelf een s. improviseren. Degene die de beurt had hield een myrtetak in de hand; deze werd telkens aan een willekeurig ander lid van het gezelschap doorgegeven. Ook bestond het gebruik dat iemand een s. aanhief maar na de eerste regel of regels van het lied de myrtetak aan een ander overhandigde, die het lied moest voortzetten en zich eventueel na een of meer regels weer door een ander liet aflossen (vgl. Aristophanes, Wespen 1219-1249).

Onder de - betrekkelijk weinige - bewaard gebleven scolia kan men twee typen onderscheiden, een eenvoudiger dat met volksliedjes verwant is, en een kunstiger van literaire allure. Van het eerste type krijgen we een goed beeld door de verzameling van 25 stuks, alle van twee of vier versregels, die opgenomen is in Athenaeus' Deipnosophistae (694C-695F). De meeste ervan dateren uit het eind van de 6e en het begin van de 5e eeuw vC en stammen uit een aristocratisch milieu; gesteld in eenvoudige lyrische versmaten, presenteren ze met bekoorlijke directheid praktische levensregels of vertellen van ervaringen met liefde, vreugde en leed, terwijl vier het gedrag van de tirannendoders Harmodius en Aristogiton verheerlijken; slechts een heeft rechtstreeks op de symposium-situatie betrekking.

Als literair genre werd het s. beoefend door verschillende grote lierdichters. Van Pindarus bezitten we twee wat langere en een paar korte fragmenten, van Bacchylides een drietal langere en enkele korte, van Simonides is in Plato's Protagoras een s. over de moeilijkheid van de ware deugd bewaard gebleven; van de scolia van Alcaeus en Anacreon hebben we niet meer dan enkele regels. De scolia van Pindarus en Bacchylides, die in de edities van de alexandrijnse filologen - vermoedelijk uit praktische overwegingen - onder de ἐγκώμια (encomia, 'lofliederen') werden opgenomen, worden sindsdien dikwijls ook met de term ἐγκώμιον aangeduid; sommige zingen ook werkelijk de lof van iemand.

In de 4e eeuw vC ontstond naast het gebruik om bij symposia scolia te zingen of voor te dragen, de gewoonte om symposia te houden waarbij de gasten beurtelings een betoog over een te voren vastgesteld onderwerp hielden, zoals door Plato's Symposium en dat van Xenophon geïllustreerd wordt. Deze ontwikkeling hoeft overigens niet te betekenen dat het s. sindsdien een kwijnend bestaan leidde.


Lit. Uitgaven: E. Diehl, Anthologia Lyrica Graeca 62 (Leipzig 1942) 16-28. D. L. Page, Poetae Melici Graeci (Oxford 1962) 471-482. Zie voorts de edities van Pindarus en Bacchylides en in het bijzonder B. van Groningen, Pindare au banquet. Les fragments des scolies (Leiden 1960; met commentaar). - W. Aly (PRE 3A, 558-566). - R. Reitzenstein, Epigramm und Skolion (Giessen 1893) 3-44. C. M. Bowra, Greek Lyric Poetry (Oxford 1961) 373-403. A. E. Harvey, The Classification of Greek Lyric Poetry (Classical Quarterly 49, 1955, 157- 175). [Nuchelmans]


Lijst van Auteurs