Petra

kaartsicqPetra (Πέτρα, nabateese naam Raqmū), hoofdstad van het rijk der Nabateeën, gelegen in een dalkom van de Wadi Musa, in een rotsplateau ten oosten van de Wadi el-'Araba, ongeveer halverwege tussen de Dode Zee en de Golf van Akaba.

De stad dankt haar naam 'Rots' vermoedeiijk aan het rotsmassief Umm el-Biyāra, aan de voet waarvan zij ligt; identificatie met 'de Rots' uit 2Kg 14,7 is niet waarschijnlijk. P., dat van de 3e eeuw vC tot de 6e eeuw nC bestond, werd in 1812 door Burckhardt herontdekt. Het is beroemd om zijn ligging in een rotsvallei - alleen bereikbaar via een ruim 2 km lange canyon, de Siq, die maximaal 4 m breed is en om de in de rotswanden van roodachtige zandsteen rondom de stad uitgehouwen architectuur in de vorm van gesculptuurde façaden. Deze hebben doorgaans de vorm van een scenae frons (met soms drie registers), met rotundae, zuilen met een nabatees hoornkapiteel, en later schijvenmetopen.

De eldeirbekendste zijn el-Chasnet (in een verbreding van de Siq), ed-Deir, het 'Paleisgraf', het graf met de urn en het graf van de romeinse gouverneur Sextus Florentinus. De eigenlijke stad, omsloten door een muur, ligt ten noorden en zuiden van de Wadi Musa, waarlangs de cardo maximus loopt, die via een triomfboog eindigt bij de citadel el-Habis. Aan deze hoofdstraat liggen o.a. het Qasr Bint Far'un (de hoofdtempel van Dusares), het paleis, een gymnasium, een nymphaeum, een klein theater, een vijver, een badhuis en de voor de handel essentiële agora. Waar de Siq in het dal uitkomt ligt het grote theater (8000 plaatsen). Meer naar het zuiden, op Zibb Atuf, ligt de monumentale offerhoogte, met altaren in de open lucht.


P. dankt zijn bloei, die tijdens de 1e eeuw nC een hoogtepunt bereikte onder de koningen Obodas III en Aretas IV (9 vC - 40 nC), aan zijn onneembare positie en strategische ligging aan de routes van de wierookhandel: van Arabië naar Damascus en via Gaza naar Egypte. Waterbronnen en een weergaloos irrigatiesysteem maakten het leven in dit gebied mogelijk. In 106 nC werd het rijk der Nabateeën door keizer Traianus bij Rome ingelijfd en verdween met Rabel II de laatste koning van P., dat toen deel ging uitmaken van de Provincia Arabia.

Toen Bostra hoofdstad van de nieuwe provincie werd en de handel zich verplaatste naar Palmyra, nam de betekenis van de stad langzaam af, al was deze in de 4e eeuw nog hoofdstad van Palestina Tertia en bisschopszetel.


Opgravingen worden in P. verricht sinds 1929, vooral door engelse expedities, sinds 1958 onder leiding van P. Parr, die zijn aandacht concentreert op de muren en de zuidelijke stad. Nog veel onderzoek ligt te wachten. Duidelijk is geworden dat men het ontstaan van veel belangrijke monumenten ten onrechte in de romeinse periode (vanaf de 2e eeuw nC) heeft gesitueerd; vele blijken ouder te zijn.


Lit. M. Avi-Yona (EAA 6, 69-99). J. Starcky (DBS 7, 1966, 886-1017). - G. Dalman, P. und seine Felsheiligtumer (Leipzig 1908). Id., Neue P.-Forschungen (ib. 1912). W. Bachmann/C. Watzinger/Th. Wiegand, P. (Berlin 1921). A. W. Kennedy, P. Its history and monuments (London 1925). A. Kammerer, Pétra et la Nabatene 1-2 (Paris 1929v). G. and A. Horsfield, Sela-Petra, the Rock of Edom and Nabatene (Quarterly of the Department of Antiquities in Palestine 7-9, 1938-1942, 142). M. Lindner ed., P. und das Königreich der Nabatäer (Nürnberg 1970). I. Browing, P. (New Jersey 1974). - Opgravingsverslagen van P. Parr in PEQ 1957vv. [Veenhof]



Kaart