Apis (Ἆπις), griekse transcriptie van kp, koptisch hape, naam van een heilige stier die reeds tijdens de thinitische dynastie te Memphis vereerd werd. Zijn rol bleef beperkt tot die van middelaar of verschijningsvorm (whm), de 'prachtige ziel', van de stadsen rijksgod Ptah, totdat vanaf de tweede helft van het Nieuwe Rijk de diercultussen een groot belang begonnen te krijgen (Mnevis). De goddelijke zwarte stier onderscheidde zich van de andere dieren door allerlei kenmerken (Herodotus 3,28; Aelianus.
De natura animalium 11,10); afbeelding in
ANEP nr. 570. Hij werd onder grote openbare feestviering
geïntroniseerd en leefde in het Apieion, een
hof met stal dichtbij de Ptah-tempel, waar hij zijn
feestdagen en processies had en orakels gaf. Hij
werd geassocieerd met de dodengod Osiris, voornamelijk
na zijn dood, wanneer hij, gelijk de mensen,
een Osiris werd. De combinatie Osiris-Apis, d.i.
osar- of oser-apis, ontleedden de Grieken als
ὁ Σάραπις/Σέραπις (Sarapis).
Hij werd gemummificeerd
(fragment van begrafenisritueel op papyrus: ZAeS
56, 1920, 1vv) en sinds
Amenhotep III in een grote
stenen sarcofaag bijgezet, eerst in een individueel
graf, vanaf Ramses II
in een gemeenschappelijke onderaardse
begraafplaats, te Sakkara;
op een stèle
werd zijn levensloop beschreven. Dit heiligdom, het
Σαραπιεῖον, latijn Serapeum, werd in 1851 door
Auguste Mariette opgegraven en dit werd het begin
der grote archeologische ontdekkingen. Hierbij sloten
gebouwen aan, waarin ἐγκάτοχοι zich voor een
bepaalde tijd of voor het leven in dienst van de god
stelden en waar droomorakels verleend werden.
Lit. Bonnet (RÄR 46-51; 649-655). U. Wilcken, Urkunden
der Ptolemäerzeit 1 (Berlin/Leipzig 1927) 25vv. G. Heuser,
Die κατοχή im Serapieion bei Memphis (Diss. Marburg 1933).
[Vergote]