Vervolging van de christenen

Voor de christen-v. en die in het romeinse imperium gedurende de eerste eeuwen van het christendom (van Nero tot Diocletianus) hebben plaatsgevonden, beschikken we voornamelijk over christelijke bronnen, waarin veelal apologetische en stichtelijke tendenties meespelen. De voorstelling is meestal schematisch, waardoor een eenzijdig beeld ontstaat: het is bijna uitsluitend de romeinse keizer die als tegenspeler van de christenen optreedt (martelaarsakten). Aanvankelijk als een joodse sekte beschouwd, profiteerden de christenen van de bescherming die de joden over het algemeen genoten. Maar weldra groeide de tegenstelling tot het jodendom en maakten ook de buitenstaanders een duidelijk onderscheid. Bij de v. onder Nero werd de christenen niet slechts de schuld aan de brand van Rome ten laste gelegd maar ook odium generis humani (Tacitus, Annales 15, 44). Het waren met name hun geringe deelname aan het openbare leven en hun gesloten bijeenkomsten die de oorzaak waren dat de volksmassa's hen van goddeloosheid, bloedschande en kindermoord beschuldigden en hen ook meermalen aansprakelijk stelden voor natuurrampen en militaire of economische catastrofes.

Op welke juridische basis de staat maatregelen tegen de christenen nam, is bij gebrek aan bronnen niet geheel duidelijk. Volgens sommigen berustte het ingrijpen van de staat op het coërcitierecht van de romeinse magistraten (het recht om de rust te handhaven), waarbij men de christenen sacrilegium en vijandschap jegens de staat ten laste legde. Volgens anderen bestond er zelfs een wet volgens welke het verboden was christen te zijn. Het is overigens duidelijk, ook uit de rescripten van enkele keizers, dat er niet één lijn werd gevolgd: perioden van rust werden met v.en afgewisseld, die soms regionaal, soms meer algemeen waren. Bijzonder hevig waren de v.en van de keizers Decius en Diocletianus.

De periode van de v.en werd afgesloten door het tolerantie-edict van Milaan (313; Mediolanum). Sedert Eusebius' Kerkgeschiedenis en Kroniek en Lactantius' De mortibus persecutorum heeft zich een canon van tien v.en gevormd, die verbonden zijn met de namen van tien keizers. Hoe groot het aantal slachtoffers geweest is, laat zich moeilijk schatten. De christelijke bronnen, waaruit grote bewondering voor de bloedgetuigen van het geloof spreekt (martelaar), verhelen niet dat er ook velen tijdens de v.en hun geloof ontrouw werden (Lapsi).


Lit. H. Leclercq (DAL 14, 523-594). J. Vogt/H. Last (RAC 2, 1159-1228). - P. Allard, Histoire des persécutions du Ier au IVe siècle 1-5 (Paris 1885-1890, 1903-1908). L. Homo, Les empereurs romains et le christianisme (ib. 1931). A. Ehrhard, Die Kirche der Märtyrer (München 1932). V. Monachino, Il fondo giuridico delle persecuzioni nei primi due secoli (Rome 1955). J. Moreau, La persécution du christianisme dans l'empire romain Paris 1956). H. Rahner, Kirche und Staat im frühen Christentum München 1961). W.H. Frend, Martyrdom and Persecution in the Early Church (Oxford 1965). [Bartelink]


Afkortingen Lijst van Namen