Cathedra, bij de christenen de aanduiding voor de bisschopszetel, die tegen de achtermuur in het midden van de apsis van de kerk was geplaatst. Ze was, voor zover bekend, in de tijd vóór keizer Constantijn het enige uiterlijke teken van de bisschoppelijke waardigheid. Opmerkelijk is dat de symbolische betekenis 'bisschopsambt' reeds eerder voorkomt dan de concrete aanduiding van de bisschopszetel: de christenen hebben de metonymische betekenis overgenomen van de joden, bij wie c. gelijkstond met leerambt (vgl. de c. van Mozes, Mt 23,2).
De symbolische zin vinden wij reeds bij Tertullianus en in het Fragmentum Muratorianum (2e eeuw): sedente in cathedra urbis Romae ecclesiae Pio episcopo; vgl. ook Cyprianus (Epistula 3,1): pro episcopatus vigore et cathedrae auctoritate. De bisschopszetel stond hoger dan de zetels van de presbyteri aan weerskanten (Prudentius, Peri stephanon 11,225: Fronte sub adversa gradibus sublime tribunal/tollitur, antistes praedicat unde Deum; 4e synode van Carthago (398), canon 35: Ut episcopus in ecclesia et in consessu presbyterorum sublimior sedeat;intra domum vero collegam se presbyterorum esse cognoscat). Meestal sprak de bisschop zittend, soms staande; vgl. Augustinus (Sermo 23,1): altiore loco stare.
De bisschopszetel was bedekt met linnen (de voor
de cultus reine stof); vgl. Pontius, Vita Cypriani 16
(sedile-linteo tectum); Augustinus, Epistula 23,3
(cathedrae velatae); Pacianus van Barcelona, Epistula
2 (sedes linteatae). De c. gold als beeld van
Gods troon. Ondanks een zekere analogie met de
wereldlijke vorstentroon onderscheidde ze zich in
vorm duidelijk van de romeinse keizer- en ambtenarentroon.
De met ivoren reliëfs versierde Maximianus-c.
uit Ravenna (6e eeuw) is de kostbaarste
ons bewaarde bisschopszetel uit de Oudheid. De
van c. afgeleide benaming cathedralis ecclesia (kathedraal)
vinden wij nauwelijks vóór de 10e eeuw.
De c.ae in de crypten van de catacomben waren
geen bisschopszetels, maar hadden een functie bij
de dodenmalen.
Lit. H. Leclercq (DAL 3, 19-75). - Th. Klauser, Die C. im
Totenkult der heidnischen und christlichen Antike (Münster
1927). E. Stommel, Die bischöfliche Kathedra im christlichen
Altertum (Münch. Theol. Z. 3, 1952, 17-32). A. G. Luiks, C.
en mensa. De plaats van preekstoel en avondmaalstafel in het
oudchristelijk kerkgebouw volgens de opgravingen in N.Afrika
(Franeker 1955). [Bartelink]