Priscillianus, christelijk asceet (geboorteplaats onbekend; geboren ca. 340?), die ca. 375 in Zuid-Spanje een ascetische gemeenschap stichtte. In hoeverre zijn leringen bestanddelen van gnostisch-manichaeïstische herkomst bevatten of hiermee verwant zijn, is omstreden. In 381 werd P. tot bisschop van Avila gekozen. Om de verdachtmakingen van de sterke tegenpartij te niet te doen ondernam P. in 381-382 met enkele medestanders-bisschoppen een reis naar Rome om steun te krijgen, maar hij werd niet door paus Damasus ontvangen. Aan het hof van Milaan wisten ze door omkoping bij keizer Gratianus gedaan te krijgen dat ze hun zetels weer mochten innemen. Na de val van Gratianus (383) moest P. zich voor een synode te Bordeaux verantwoorden.
Na een beroep op de keizer (de usurpator Maximus te Trier) werd een proces aangespannen en in 385-386 werd P. met zes anderen door het zwaard terechtgesteld. Onder Priscillianus' naam zijn geen geschriften overgeleverd. Schepss heeft een aantal anonieme tractaten aan hem toegeschreven (o.a. Liber apologeticus en Liber ad Damasum episcopum). Ze zijn apologetisch gericht en bevatten weinig systematische gegevens betreffende zijn leer. G. Morin heeft de tractaten aan bisschop Instantius, een aanhanger van P., toegeschreven, hetgeen weinig bijval gevonden heeft. Overwegend is men geneigd de authenticiteit van de tractaten te aanvaarden. Reeds eerder bekend waren 90 canones van P., waarin deze de leer van Paulus in geserreerde theses samenvatte. P. was meer een charismaticus dan een theoreticus.
In zijn leer (priscillianisme) speelden profeten een
grote rol en er werd, als men zijn tegenstanders mag
geloven, veel aandacht besteed aan de lectuur van
apocriefe geschriften. Kenmerkend voor P. is een
negatief oordeel over de wereld en de gevallen menselijke
natuur, op grond waarvan hij een strenge
ascese voorschrijft. In de 5e/6e eeuw leefden er in
Spanje een aantal manichaeïstisch gekleurde groeperingen,
die men als priscillianisten aanduidde. In
hoeverre ze inderdaad op P. teruggaan is echter
niet duidelijk.
Lit. Uitgave: G. Schepss (CSEL 18). - B. Vollmann (PRE,
Suppl. 14, 1974, 485-559). Bardenhewer 3, 403-412. - K.
Künstle, Antipriscilliana. Dogmengeschichtliche Untersuchungen
und Texte aus dem Streite gegen Priscillians Irrlehre
(Freiburg i. Er. 1905). E. Ch. Babut, Priscillien et le
Priscillianisme (Paris 1909). G. Morin, Pro Instantio, Contre
l'attribution à Priscillien des opuscules du manuscrit de
Würzburg (Revue Bénédictine
30, 1913, 153-173). J. A. Davids,
De Orosio et s. Augustino Priscillianistarum adversariis
commentatio historica et philologica (Den Haag 1930). B.
Vollmann, Studien zum Priszillianismus. Die Forschung, die
Quellen, der fünfzehnte Brief Papst
Leos des Grossen (Kirchengeschichtliche
Quellen und Studien 7, St. Ottilien 1965).
A. Orbe, Doctrina trinitaria del anónimo priscilianista 'de trinitate
fidei catholicae' (Gregorianum 49, 1958, 510-562). J.
L. Orelia, La penitencia en Prisciliano (340-385) (Hispania
Sacra 21, 1968, 1-31). A. B. J. M. Goosen, Achtergronden
van Priscillianus' christelijke ascese (Diss. Nijmegen 1976;
met nederlandse vertaling van de tractaten en canones).
[Bartelink]