Josia (hebr. jōsijjā[hu], Jahwe brengt redding) was
koning over Juda (639-609). De bijbelse geschiedschrijver
(2Kg 22,1-23,30; 2Kr 34v) prijst hem, in
tegenstelling tot Manasse en Amon wegens zijn
vroomheid. Hij had de leeftijd van 8 jaar toen hij de
troon besteeg. In het 12e jaar van zijn regering vonden
een aantal maatregelen plaats met het doel de
uitingen van kanaänitische eredienst uit te roeien,
zelfs tot in het noordelijke rijk. In het 18e jaar,
tijdens herstelwerkzaamheden aan de tempel werd
een wetboek gevonden, dat erkend werd als de echte
wet Gods. Dit gaf aanleiding tot hervormingen, die
vooral neerkwamen op een centralisatie van de eredienst
in Jeruzalem. Men spreekt in dit verband van
de 'deuteronomistische hervorming'. J. kreeg de
kans niet alleen voor maatregelen. betreffende de
godsdienst maar ook om zijn invloed naar het
noorden uit te breiden door het verval van het assyrische
rijk. Toen na de val van Nineve (612) farao
Necho het laatste bolwerk van de Assyriërs in Haran
te hulp wilde komen, stelde J. zich tegenover
hem op. Hij werd verslagen en gedood bij
Megiddo
(2Kg 23,28-30). Volgens 2Kr 35,20-24 werd hij
daar dodelijk gewond en is hij in Jeruzalem gestorven.
Lit. A. Alt, Judas Gaue unter Josia (KS 2, 1953, 276-288).
[Beek]