Delila (hebreeuws delīlāḥ). In Ri 16,4-22 (onderdeel
van het Simsonverhaal, Ri 13-16) de vrouw in het
verhaal met het motief: de sterke held is zwak door
zijn liefde voor een vrouw die door haar verleidingskunsten
de held het geheim, dat op zijn existentie
betrekking heeft, weet te ontfutselen; zij verraadt
dit aan zijn tegenstanders, hetgeen leidt tot zijn
ondergang. In het Simson-Delila-verhaal geldt het
geheim Simsons grote kracht. De naam Delila is in
verband gebracht met het hebreeuwse lajlāh =
nacht; Lilith, de demon van de nacht; de babylonische
eigennaam dalil-(ilu)-ištar: vereerder van
Ištar; het hebreeuwse dll = bungelen, slap hangen,
gering zijn: de vrouw met de loshangende lokken,
of: de dunne; met het arabische dalla = coquetteren:
de coquette.
Lit. Aleida G. van Daalen, Simson. Een onderzoek naar de
plaats, de opbouw en de functie van het Simsonverhaal in
het kader van de oudtestamentische geschiedschrijving (Assen
1966) 110vv. J. J. Stamm, Hebräische Frauennamen in hebräischer
Forschung (Festschrift Baumgartner, Suppl. to VT
16, Leiden 1967, 301-339; over D. 331).
[Van Daalen]