De Solfatara

overzicht

De vulkaan Solfatara ligt ongeveer 4000 jaar in het centrum van de Campi Flegrei. De vulkaan, die met zijn buitenhellingen op het oosten in het westen het bekken van Agnano afsluit, valt helemaal in het gebied van de Gemeente van Pozzuoli (Puteoli). Jonger dan de vulkanen van Agnano blijft de Solfatara vulkanische activiteit vertonen: rookslierten, aardschokken en een cyclische vervorming van de bodem vormen de karakteristieke verschijnselen van een vulkaan. De vulkaan wordt bewaakt door een fijn net van instrumenten en vormt voor de geologen een natuurlijk laboratorium voor hun studies, maar ook blijft er gevaar voor de aanliggende stadswijken.

Pozzuoli, Solfatara. Bloeiende heidestruiken in de krater.

Men gaat de krater binnen langs enige bosjes en nauwelijks enige helling. In het middendeel stijgen stoomwolken op uit de modder en in de laagte borrelen voortdurend gasbellen in de warme grijze modder.
Als men recht doorloopt door het midden van de krater, komt men bij de steile helling die bestaat uit lavabrokstukken. De wand waarvan de onderkant bestaat uit ingestort puin, laat een typische rood-bruine verkleuring zien, die de aanwezigheid van lava aangeeft, terwijl de bovenkant, witter, ontstaan is door onsamenhangende piroclastische uitbarstingen van de Solfatara en van de Astroni. Contrasterend met de blankheid van de bodem en van een deel van de hellingen, bedekt het groen van het kreupelhout de steile hellingen en het meer zuidelijke deel van de krater.


Het oude observatorium van de Bourbons.

Lopend in zuid-oostelijke richting komt men bij een klein gebouw, gehuld in de dampen van de schoorsteen van de zogenaamde Bocca Grande. Het gaat hier om de oud vulcanologische observatiepost van de Bourbons, die ook nog vandaag dienst doet als een van de wachtposten van de Solfatara, waar men de temperatuur en de chemische samenstelling van de gassen meet. De oostzijde, achter het observatorium, laat duidelijk de geologische producten van de Solfatara zien, waarin de typische structuur van de piroclastische rotsen blijkt.

Petronius geeft een dichterlijke beschijving van het gebied in zijn Satyricon:

<<Tussen Parthenope en de velden van het grote Dicarchis ligt een plaats, diep gedompeld in een uitgehakt gat, bespoeld met het water van de Cocytus; want de lucht die uitgestort naar buiten raast, wordt verspreid met een dodelijke hitte. Deze grond is in de herfst niet groen noch voedt land, vruchtbaar door zoden, het gras, de zachte kreupelbosjes praten niet door het tweedrachtige gezang van de vogels in de lente; maar chaos is er en de rotsen die vies zijn door zwarte puimsteen, liggen er blij bij, omringd door cipressen die bij de begrafenis horen>>.
(Satyr., CXX, 67-75)



Kaart